Tekstuitgave van de Bredase necrologia en obituaria

FRANS GOOSKENS

Inleiding

  • Begijnhof (1353) ca. 1500–1626
  • Norbertinessenklooster Sint-Catharinadal (1271–1960)
  • Grote of OLV-kerk: kanunniken en kapelanen (1303–1580)

Versie: 1998–08–10

In de late middeleeuwen, maar ook daarna, was er een zeer sterke overtuiging dat men na de dood in het vagevuur terecht kwam (zie Rosenthal (1971) p.11). In het vagevuur, een voorportaal tot de hemel, kon men boete doen voor de zonden begaan tijdens het leven. De kerk besteedde er veel moeite aan om de levenden te leren wat te doen voor de doden: voor zichzelf en voor anderen.

Mensen die hun einde voelden aankomen stelden in hun testament vaak geld beschikbaar om na hun dood voor hun ziel te bidden. Dit om hun verblijf in het vagevuur te verkorten. Ook familieleden of vrienden konden geld voor dit doel te beschikking stellen.

Een groot deel van dit geld ging naar kerkelijke instellingen, zoals kloosters, begijnhoven en kerken. Deze instellingen verplichtten zich als tegendienst regelmatig gebeden te zeggen voor de ziel van de overledene. Regelmatig kon één mis per jaar zijn, maar ook wekelijks of maandelijks. Dergelijke gebeden werden memories of jaargetijden genoemd. De geestelijken aanwezig bij de gebeden hadden vaak recht op een kleine uitdeling in geld of in natura (brood of wijn).

Met het populair worden van dergelijke memories groeide de behoefte aan een goede administratie. De namen van de overledenen werden ingeschreven in een speciale kalender, waarin ook al de namen van de overledenen heiligen en andere kerkelijke hoogtijdagen werden bijgehouden. Dergelijke kalenders noemen we necrologia of obituaria. Een necrologium is een liturgisch boek: bedoeld om voorgelezen te worden tijdens een liturgische viering (koorgebed bijvoorbeeld). Een obituarium is een meer administratief document dat de verplichtingen vastlegt. Daarnaast werden er andere registers aangelegd, bijvoorbeeld om vast te leggen op welke onderpanden de rentes gegeven waren.

De kalenders moesten regelmatig opnieuw aangelegd worden. Hoofdoorzaak was meestal gebrek aan ruimte. Het aantal namen nam toe, maar per dag was er beperkte ruimte voor nieuwe namen. Een andere oorzaak kon zijn dat de oude handschriften moeilijk leesbaar werden. De necrologia en obituaria werden vaak honderden jaren bijgehouden. Een diepgaand onderzoek van de overgeleverde manuscripten is daarom altijd nodig.

De obituaria en necrologia en aanverwante registers zijn een rijke bron voor de geschiedenis:

  • wie voelden zich verwant met een kerkelijke instelling
  • informatie over sterftecijfers
  • informatie over de inkomsten van een instelling
  • informatie over de gebouwen (zerken, altaren)
  • kerkelijke rituelen
    De obituaria en necrologia die voor Breda bewaard zijn gebleven zijn sterk met elkaar verweven. Dezelfde personen werden vaak in verschillende registers opgenomen. Vooral het jaargetijdenregister van het begijnhof en de registers voor de Grote- of OLV-kerk zijn sterk verboden. Oorzaak hiervan was dat de begijnen een deel van de memories afwerkten in de Grote kerk.

Vanwege de verwevenheid is besloten deze registers met elkaar en geïntegreerd uit te geven. Daar dit project over een zeer lange tijd heeft gelopen (meer dan 15 jaar) zijn er hier en daar toch wat inconsequenties ingeslopen, vooral wat betreft het gebruik van afkortingen en literatuur- en bronverwijzingen.

Download pdf

Reacties zijn gesloten.